Nieuw in ProQA: Meer omegacodes
Finetuning vermijdt onnodige inzetten
Piet Hein Verhagen
Voor Nederlandse ProQA-meldkamers in het bezit van de ACE-status komt spoedig een nieuw snufje beschikbaar in het bestaande systeem. Naast de alpha- tot en met echo-codering gaan veel meer zogeheten omegacodes tot de mogelijke uitkomsten van de triage behoren. Het is de laagste codering binnen een protocol. ProQA geeft hiermee aan dat het veilig is om géén ambulance in te zetten.
Een voorbeeld: binnen het protocol buikpijn maakt het systeem straks een extra onderscheid op basis van patiëntkenmerken waar dat voorheen niet gebeurde. Als de patiënt een jongen is van 15 jaar of jonger, of een meisje van 12 jaar of jonger, dan gaat ProQA op basis van wereldwijd verzamelde data uit van een klacht waarbij geen ambulance nodig is. De centralist kan gerust kiezen voor een huisartsverwijzing. Een allergische reactie die al langer dan een uur aanhoudt en geen ademhalings- of slikklachten geeft, zal eveneens een omegacodering krijgen. De kans dat de situatie dan nog levensbedreigend is of wordt, is niet meer aanwezig. Hetzelfde geldt voor kleine brandwonden en trauma aan de extremiteiten. Zo omvat het omegaprotocol circa veertig nieuwe varianten op de huidige triageuitkomsten.
“Het omegaprotocol biedt een diepere finetuning binnen het bestaande systeem”, legt ProQA-instructeur en centralist/EDQ Piet Hein Verhagen uit. “ProQA vertelt op deze manier aan de centralist: er is wel zorg nodig, maar geen ambulance. De gepaste inzet zal vaak een huisartsverwijzing zijn, maar het kan ook een verwijzing zijn naar bijvoorbeeld de thuiszorg, crisisdienst of Slachtofferhulp. Hier kunnen per meldkamer of regio afspraken over worden gemaakt door de Medisch Manager Ambulancezorg. Natuurlijk behoudt de centralist een eigen keuze. Als hij of zij het niet vertrouwt, is overrulen mogelijk.”
Brabant gaat systeem direct gebruiken
Van de vier Nederlandse meldkamers die de ACE-status hebben behaald (Tilburg, Eindhoven, Den Bosch en Dordrecht) gaan de drie eerstgenoemde het omegaprotocol direct gebruiken zodra het beschikbaar komt, meldt Harm van de Pas, Medisch Manager Ambulancezorg van die meldkamers. Inmiddels vormen Eindhoven en Den Bosch samen één meldkamer. Dordrecht is sinds het behalen van ACE samengegaan met Rotterdam-Rijnmond, dat geen ACE heeft, en stelt de introductie van het omegaprotocol nog uit, aldus Frits Weijschede, Medisch Manager Ambulancezorg in Rotterdam.
Gedetailleerder onderscheid
Harm: “Het omegaprotocol biedt extra mogelijkheden om ‘aan de onderkant’ van het triagebied nog gedetailleerder onderscheid aan te brengen dan nu gebeurt. Daardoor zal naar verwachting minder vaak een ambulance worden ingezet waar dat niet nodig is, maar voorheen wel gebeurde. Het zal dus bijdragen aan gepast gebruik, oftewel de juiste zorg door de juiste zorgverlener op het juiste moment. Gezien de capaciteitstekorten is die ontwikkeling heel welkom.”
Het omegaprotocol bestaat in Amerika allang, maar die kennis heeft nog maar kort geleden Nederland bereikt. Piet Hein: “Een voorwaarde om ermee te mogen werken, is dat je hebt bewezen dat je ProQA optimaal gebruikt, dus je moet ACE hebben. De eerste ACE in ons land werd pas twee jaar geleden toegekend en daarmee kwam deze optie bij ons in beeld. Toen moest de geschiktheid voor Nederland nog worden onderzocht en de teksten vertaald. Op dit moment is het omegaprotocol bijna klaar voor gebruik in Nederland en kunnen ACE-meldkamers de licentie aanvragen en het activeren.” Centralisten hebben geen uitgebreide scholing of training nodig, want er verandert niets aan de werking van ProQA; wel is goede informatievoorziening en/of een scenariotraining gewenst. Piet Hein: “Je moet er immers op voorbereid zijn dat je detailvragen in je scherm kunt krijgen die je nooit eerder hebt gezien.”
Zes rubrieken
ProQA kent nu zes rubrieken van mogelijke triageuitkomsten: de coderingen alpha, bravo, charlie en delta (A tot en met D) en in beperkte mate echo of omega. Piet Hein Verhagen: “Codes C en D zijn voor potentieel levensbedreigende situaties, A en B zijn dat meestal niet. Codes B en D zijn urgent, A en C zijn dat niet of minder. Dit kwadrant komt voort uit de situatie in de Verenigde Staten. Daar heb je hoog- en laagcomplexe hulpverleningseenheden die respectievelijk naar C/D- en A/B-codes rijden. In Nederland is de indeling minder relevant, omdat we hier in principe naar elke code met hetzelfde soort ambulances rijden.” E-codes in ProQA worden gebruikt voor situaties waarbij altijd zo vroeg mogelijk in de melding de dichtstbijzijnde eenheden gestuurd moeten worden, dus ook eventueel brandweer, politie, BHV, AED enzovoort. Niet de ProQA-code bepaalt overigens welke inzet en urgentie aan elke van de ruim 1200 mogelijke triageuitkomsten worden gekoppeld. Dat bepaalt een land of overheid zelf. In Nederland hebben de Medisch Managers Ambulancezorg dit samen vastgelegd in Landelijke Urgentie Tabel. De omegacodes wijken als enige af van die stelregel: hier geeft ProQA echt zélf aan dat een niet-ambulance-inzet een veilige keuze is.
Het omegaprotocol lijkt qua effect enigszins op ECNS, een aanvullend triagesysteem dat in het vorige magazine werd belicht. Maar het is niet hetzelfde. ECNS is een secundaire methode ná ProQA met een vrije, niet-geprotocolleerde uitvraag. De omegacodering is een van de mogelijke uitkomsten van de primaire, geprotocolleerde uitvraag met ProQA, waarbij het nieuwe omegaprotocol meer omegacoderingen omvat dan het bestaande standaardprotocol.