Data-analyse toont veel onnodige inzetten aan
‘Soepeler omgaan met ProQA brengt risico’s met zich mee’
Bij goed gebruik van ProQA hoeven minder ambulances onnodig te rijden en krijgen meer patiënten de juiste zorg. Het lijkt een open deur, maar aan de hand van een Nederlandse data-analyse is nu bewijs geleverd dat veel zaken beter kunnen. “Centralisten overrulen vaak huisartsverwijzingen”, heeft Paul Engelen ontdekt. “En regelmatig wordt het verkeerde protocol gekozen, of het antwoord niet getoetst.”
Om precies te zijn 229.612 stuks: dat is het aantal 112-meldingen in het jaar 2017 dat Paul Engelen van Meldkamer Support Organisatie het afgelopen half jaar heeft geanalyseerd , in opdracht van de RAV-directies. De bedoeling was erachter te komen of gezamenlijke data-analyse voordelen biedt, nu tien meldkamers een eenduidige triagesystematiek gebruiken.
Naar voren kwam onder meer dat AMPDS/ProQA niet helemaal gevolgd wordt zoals het zou moeten en dat er tussen meldkamerorganisaties onderling verschillende werkwijzen worden gehanteerd. Ook werd aangetoond dat het systeem zelf niet verantwoordelijk is voor de stijging van A1-urgenties en de toenemende inzet van ambulances. Dat hangt wel samen met het feit dat centralisten besluiten om de landelijk vastgestelde urgenties te overrulen. Ook het niet-juiste gebruik van ProQA leidt tot een stijging van A1-urgenties en inzetten.
16.190 niet-doorverbonden huisartsmeldingen
Paul heeft zijn bevindingen onlangs schriftelijk gepresenteerd en zal dat in het eerste kwartaal van 2019 ook nog ‘live’ doen voor de directeuren en Medisch Managers Ambulancezorg van alle AMPDS-regio’s. Zijn centrale boodschap daarbij zal zijn: “Blijf ProQA zo strikt mogelijk hanteren, want alleen dan is de uitkomst optimaal. Versoepeling en eigen inbreng, die op sommige meldkamers steeds meer openlijk worden toegestaan, brengen risico’s met zich mee. Zowel op slechte zorg als op onjuist gebruik van ambulances.” Enkele opvallende bevindingen zet Paul alvast uiteen. Centralisten verwezen 13.981 meldingen door naar de huisarts. Paul: “Maar als er voor elke code waaraan een huisarts is gekoppeld, daadwerkelijk naar de huisarts was doorverwezen, dan waren er nog eens 16.190 meldingen extra naar de huisarts doorverbonden.” Waarom gebeurde dit dan niet? Paul zet een aantal redenen uiteen, die erop neerkomen dat de centralist zich vaak meer laat leiden door beschikbaarheid of gemak dan door een medische afweging. “Vooral overdag wanneer er geen huisartsenpost beschikbaar is, zijn veel centralisten geneigd om de huisartsverwijzing die aan de ProQA-code is gekoppeld te overrulen en met meestal een A2-urgentie een ambulance te sturen. Of de centralist houdt zelf alvast rekening met weersomstandigheden, of met een vervoersprobleem naar de huisarts, of met de verwachting dat een röntgenfoto nodig zal zijn enzovoort.”
Paul Engelen
Paul: “Kennelijk wordt de beschikbaarheid van huisartsen door de centralist vaak als onvoldoende verondersteld. Als dat inderdaad zo zou zijn, dan zouden de RAV’s kunnen overwegen om de ambulancestructuur aan te passen, zodanig dat je vaker een first responder met een auto of motor vooruitstuurt om de daadwerkelijke behoefte aan een ambulance te beoordelen. Er is dan sneller hulp bij de patiënt en de first responder kan inschatten welke hulp het best passend is. Dat kan in theorie bij alle bravo-, alpha- en omega-urgentieniveaus. In totaal vormen die 30 procent van alle meldingen. Hiermee kan mogelijk het aantal EHTP’s (Eerste Hulp Ter Plaatse) flink omlaag.” Een ander heet hangijzer in de data-analyse van Paul zijn de onterechte A1-urgenties. “Ik ben van mening dat als ProQA gebruikt zou worden zoals het zou moeten, een vermindering van om en nabij vijf procent van alle A1-urgenties zou kunnen plaatsvinden”, schrijft Paul in de rapportage. “In plaats van A1 zou dan een A2 of zelfs een huisartsdoorverwijzing uit ProQA gegenereerd moeten worden.” Hij wijst daarbij zowel op het kiezen van een onjuist protocol als op het aanklikken van antwoorden die niet passen bij de werkelijke situatie, vanuit het uitgangspunt dat ‘de melder altijd gelijk heeft’. “De melder kan alleen een goed antwoord geven als hij de vraag goed begrepen heeft. Dat moet je dan dus wel toetsen.” (Zie ‘Drie voorbeelden van onterechte A1-urgentie’ hieronder).
De data-analyse laat overduidelijk zien dat het overrulen van huisartsverwijzingen overdag plaatsvindt.
Scholing en feedback
Paul: “Dit is overigens niet aan individuele centralisten te wijten. Het is vooral een scholingsvraagstuk. Er is – niet zelden door personeelsschaarste – te weinig tijd voor scholing en feedback. En als scholing al gegeven wordt, is die vaker gericht op het updaten van verpleegkundige kennis dan op het juist hanteren van ProQA. Terwijl bij gebruik van ProQA de systematiek volgen het allerbelangrijkst is. Het feit bijvoorbeeld dat we in Nederland recordhouder zijn in het gebruik van protocol 31 (bewusteloos persoon/bijna flauwvallen) terwijl de rest van de wereld bij pakweg een duizelige patiënt kiest voor protocol 26 kiest (ziek persoon), heeft volgens mij te maken met het te sterk denken vanuit een verpleegkundige expertise. Maar het levert heel veel onnodige inzetten op. Logisch dat daar bij de rijdiensten dan weer onvrede uit voortkomt, als je voor de zoveelste keer voor niets met toeters en bellen bent komen aanrijden.” In een volgende editie van dit magazine gaan we in op de vervolgacties die voortkomen uit de data-analyse.
‘Drie voorbeelden van onterechte A1-urgentie’
Het niet verduidelijken van vragen door de centralist
De vraag ‘Is hij klam, of heeft hij koud zweet’ beoogt te zoeken naar patiënten die in shock dreigen te raken, of het al zijn. Kenmerk is dat deze patiënten vaak drijfnat van het zweet zijn, terwijl het niet warm is en zij zich niet extreem hebben ingespannen. Veel melders zeggen echter bij deze vraag dat, ‘de patiënt het warm, of koud heeft’, ‘transpireert onder de oksels’, ‘klamme handen heeft’ of zelfs ‘zweetvoeten heeft’, waarop de centralist als antwoord op de vraag ‘Is hij klam, of heeft hij koud zweet’ het antwoord ‘ja’ invult, wat een A1-urgentie tot gevolg heeft. Bij aankomst van de ambulance blijkt de patiënt dan niet klam te zijn. De centralist zou bij het antwoord ‘hij is warm’ of de andere beschreven voorbeelden, de vraag opnieuw moeten stellen en/of uitleggen wat met de vraag bedoeld wordt. Vaak is het resultaat dan een A2-urgentie of zelfs een huisartsverwijzing.
Moeite met praten tussen twee ademhalingen in Met name bij patiënten die zelf bellen, kan de centralist horen of de patiënt moeite met praten tussen twee inademingen heeft. Als dit niet zo is, hoeft deze vraag niet gesteld te worden omdat dit overduidelijk is. Het wel stellen van deze vraag, terwijl je de patiënt hele volzinnen hoort zeggen, maakt er vaak een leidende vraag van, waarop de patiënt dan nogal eens met ‘ja’ antwoordt. Dat geeft een code met een A1-urgentie. Vaak geven melders ook niet exact antwoord op de vraag en zeggen ‘ja, hij is benauwd’. De centralist moet dan verduidelijken wat bedoeld wordt met de vraag, want ‘benauwd zijn’ wil nog niet zeggen dat de patiënt zó benauwd is, dat hij moeite heeft met praten tussen twee inademingen.
Levensbedreigende bloeding
Er zijn melders die bevestigend antwoorden op de vraag of er een levensbedreigende bloeding is. Dit levert een code op met een A1-urgentie, wat onder meer in de media heeft geleid tot de beeldvorming ‘ProQA laat ambulances met spoed rijden naar een bloedende vinger’. Wanneer de centralist de systematiek goed volgt, dan moet de instructie ‘bloeding stelpen’ gegeven worden. Als de bloeding is gestelpt, moet er geherconfigureerd worden en kan vaak de patiënt naar de huisarts worden doorverbonden. Als de omstandigheden het noodzakelijk maken, kan de EMD de huisartsverwijzing overrulen met een A2 urgentie.
Protocolcoderingen die het vaakst leiden tot het overrulen van de huisartsdoorverwijzing zijn 30-B-0 (trauma van een niet-gevaarlijk lichaamsdeel), 17-B-0 (val met verwonding aan een niet-gevaarlijk lichaamsdeel), 26-B-0 (duizelig, koorts, algemene zwakte) en 30-D-0 (trauma aan een gevaarlijk lichaamsdeel maar zonder bedreigde vitale functies).