‘Ambulance tot minuten sneller bij patiënt in meest ernstige gevallen’
Nieuwe urgentie op komst in ProQA: A0
‘Ambulance tot minuten sneller bij patiënt in meest ernstige gevallen’
Nieuwe urgentie op komst in ProQA: A0
Centralisten op de AMPDS & ProQA-meldkamers krijgen komend jaar te maken met een nieuwe urgentiecode: de A0. Het gaat om bijna honderd inzetten in het triagesysteem waarbij ambulances met de grootst mogelijke spoed naar meldingen rijden. Die uitgiftes krijgen voorrang boven andere zeer dringende incidenten, maar waarbij een minuut meer of minder geen verschil zal maken tussen leven of dood. Die situaties behouden de huidige A1-urgentie.
De verandering is het gevolg van de nieuwe urgentie-indeling die Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft vastgesteld. In de loop van 2023 zal die onder alle meldkamers worden uitgerold. In plaats van de bestaande drie urgenties (A1, A2 en B) komen er dan zeven: A0, A1, A2, B1, B2, C1 en C2 (zie illustratie).
Minst ingrijpend, maar wel ontlastend voor zowel de druk op de ambulancezorg als de spoedeisende hulp van ziekenhuizen, zijn de nieuwe C-codes. Daarbij krijgen patiënten in de vastgestelde opzet een doorverwijzing of zelfzorgadvies.
De grootste verandering zijn evenwel de kersverse A0-urgenties, waarvoor de coderingen in ProQA al zijn aangepast. Met een centrale druk op de knop krijgen centralisten in 2023 straks in 96 van de 2037 codes in het digitale AMPDS-triagesysteem een A0-urgentie als uitkomst in beeld.
“Echt een winstpunt”, stelt Peter de Kruijter die als Medisch Manager Meldkamer van de Regionale Ambulancevoorziening Zuid-Holland Zuid betrokken was bij de op handen zijnde veranderingen. “Met deze vernieuwing kun je een groep patiënten in levensgevaar eerder zorg geven dan voorheen. We gaan de groep met A1-codes scheiden. Alles met een Echo-code wordt een A0, net als alle gevallen waarbij vitale functies zijn uitgevallen. De andere meldingen waarbij hier geen sprake van is, blijven een A1.”
Voorbeeld Hij illustreert de verandering met een voorbeeld. “Iemand die al langere tijd wat kortademig is, wordt in de huidige werkwijze weggezet als een A1. Die krijgt daarmee dezelfde urgentie als iemand die reanimatiebehoeftig is. Terwijl je die laatste patiënt echt binnen zes minuten weer zuurstof in de hersenen wilt geven, omdat de schade daarna vaak toch niet meer te herstellen is. Hoe eerder, hoe beter dus. Het vooruitzicht van de kortademige patiënt hangt niet op die paar minuten. En zo zijn er binnen de A1-urgentie nog wel wat ziektebeelden waar dat voor geldt.”

‘Bij uitval van vitale functies is die tijdwinst heel erg interessant’

Peter de Kruijter
Hoe gaat dat er in de praktijk uitzien? De Kruijter schetst daarvoor een fictieve situatie, die vanaf 2023 evenwel heel goed voor zal kunnen komen. “Een ambulance is onderweg naar een A1-urgentie van iemand die is flauwgevallen en niet aanspreekbaar is, maar wel ademt en bloeddruk heeft. Ondertussen wordt er vijf straten verderop een reanimatie gemeld. In de huidige situatie zijn dit beide A1-meldingen, waarbij het voor de uitgiftecentralist niet altijd duidelijk is wie er voorkeur heeft. Die ziet immers een hele set A1-urgenties waar op basis van binnenkomst wordt bepaald wie er aan de beurt is.” In het zojuist geschetste voorbeeld komt de reanimatie echter bij de uitgiftecentralist binnen als een A0; het is overduidelijk dat hier nog meer spoed nodig is dan bij de flauwgevallen patiënt. “Met de nieuwe urgenties halen we de ambulance die al onderweg is, af van de flauwgevallen patiënt en sturen we die naar de reanimatie. Voor de flauwgevallen persoon sturen we dan een andere auto.”
‘Gemiddeld 40 seconden tijdwinst’ Uit een berekening die het bedrijf Stockhos (ontwikkelaar van de uitgiftesoftware) op basis van beschikbare data maakte voor de Regionale Ambulancevoorziening Zuid-Holland Zuid bleek dat met de nieuwe werkwijze in de meeste spoedeisende gevallen de patiënten gemiddeld 40 seconden eerder worden opgehaald dan nu het geval is. “En die 40 seconden is dus slechts een gemiddelde. Er zitten uitschieters bij waarbij patiënten minuten eerder zorg krijgen. Bij uitval van vitale functies is die gezondheidswinst heel erg interessant. Terwijl je tegelijkertijd over het gemiddelde bij de A1-urgenties geen tijdverlies ziet”, aldus De Kruijter.
De Medische Manager Meldkamer verwacht dat de drukste regio’s, zoals de regio Rotterdam-Rijnmond, ‘nog meer tijdwinst kunnen behalen’. “Zij hebben een groter aanbod van ritten en daarmee veel in de rij staan.”
‘Kwartier prestatienorm zonder medische onderbouwing’ Het is ambulancezorgprofessionals al heel lang een doorn in het oog: de vijftien minuten aanrijtijd waarop ambulancediensten worden beoordeeld en (letterlijk) afgerekend. Een prestatienorm zonder enige medische onderbouwing, zo stelde programmamanager Trudie van Duin van AZN onlangs.
“Het kwartier is slechts een voortvloeisel van het Eisenbesluit uit 1976. Het kwartier werd toen als een planningsnorm gepresenteerd om de standplaatsen van de ambulances te bepalen. Het ontbreken van een urgentie-indeling die gebaseerd is op medisch logisch denken, is iets wat ambulancezorgprofessionals al jaren als een gemis beschouwen”, aldus Van Duin.
Een tekortkoming die dankzij AZN en een Taskforce Urgenties nu wordt rechtgezet. “Om ambulancezorg beter in te kunnen zetten, is een urgentie-indeling nodig die recht doet aan de medische behoeften van de patiënt.”
Tot vreugde van bijvoorbeeld directeur Hans Janssen van de Regionale Ambulancevoorziening Zuid-Holland Zuid. “Er bestaat geen medische toestand waarvoor 15 minuten een logische aanrijdtijd is”, liet hij zich ontvallen binnen zijn organisatie. “Stel dat je bij bepaalde toestanden van de patiënt de hulp rustiger mag laten beginnen, dan schep je daarmee ruimte en flexibiliteit om ambulances sneller te laten arriveren als écht elke seconde telt. Dan kunnen we patiënten gerichter en uiteindelijk beter helpen. De wens om uit het keurslijf van vijftien minuten te komen, koesteren wij al heel lang.”
Rest de vraag: waarom nu pas? De Kruijter: “Binnen de sector leeft al jaren het idee dat de A1 en A2 niet helemaal de lading dekken. Los van voortschrijdend inzicht, komen er ook steeds meer data beschikbaar. Daarmee kunnen we als zorgprofessionals makkelijker zien wat het voor ons en de patiënt doet.”